Al lange tijd zijn er problemen in jeugdgevangenissen. Er is te weinig personeel, een hoog verzuim en veel incidenten. Eind 2022 waarschuwden de inspecties dat de kritische grens voor het goed uitvoeren van het jeugdstrafrecht was bereikt. Wat betekent dat in de praktijk? Journalist Irma Ooijevaar draaide mee binnen de muren van Forensich Centrum Teylingereind in Sassenheim. Teylingereind, vrijdagmorgen, iets voor half acht. Medewerkers voor de vroege dienst druppelen binnen. Geroutineerd leggen ze tassen en jassen, soms schoenen of een riem, op de lopende band die door de scanner gaat terwijl ze zelf door het beveiligingspoortje lopen. Zo weten de beveiligers achter glas precies wat er meegaat, de jeugdgevangenis in. Een jonge vrouw rekt zich uit om over de schouders van haar collega’s het halletje in te kijken, waar ik zit te wachten. Dat moet Julie zijn, de groepsleider met wie ik vandaag voor het eerst meeloop. Haar opgewekte en kordate uitstraling kloppen met wat ik me had voorgesteld na haar enthousiaste telefoontje eerder die week. De justitiële jeugdinrichting (JJI), zoals een jeugdgevangenis officieel heet, is al lange tijd verwoed aan het werven. Al jarenlang is er structureel te weinig personeel en veel uitval door ziekte, zoals in de hele zorgsector. Het verzuim in Teylingereind was in 2022 10,6 procent. In het primaire proces, waaronder de groepsleiders vallen, liep dat percentage op tot 16,6 procent. Tegelijkertijd vraagt de geplande uitbreiding van Teylingereind om extra medewerkers. Julie (23, regio Leiden) is een van de nieuw geworven personeelsleden. Ze draagt een ruimvallend T-shirt en een lange broek. Op een groep met puberjongens is kleding waarin je lichaamsvormen kunt onderscheiden, zoals een legging of een strak truitje, niet handig. Ze heeft een knotje in. „Dan kunnen ze bij een vechtpartij niet naar mijn haar grijpen”, verklaart ze. Via het buitenterrein lopen we naar het oude gebouw, dat de groepen voor kort verblijf huisvest. Het merendeel van deze jongens zit in voorlopige hechtenis: zij zijn nog niet veroordeeld. Onderweg deel ik mijn verbazing over de pieper en de sleutelbos die ik van de beveiliging heb gekregen. „Dat is verplicht als je meeloopt op een groep”, vertelt Julie. Ze wijst op de alarmknop, die je kunt indrukken als je je onveilig voelt. Ze drukt me op het hart de sleutels nooit uit het oog te verliezen. Als ze écht kwijt zijn, dan moeten alle sloten vervangen worden. Kosten: zo’n zes ton. Ik stop ze diep weg in mijn broekzak. No way dat ik ze eruit haal vandaag.
Belletje naar beveiliging
Het aantal deuren dat we door moeten, duizelt me. Sommige opent Julie zelf met een sleutel of tag, andere opent beveiliging na een belletje via de intercom. Elke deur die dichtvalt, maakt beter voelbaar hoe serieus je hier opgesloten zit. Eindelijk komen we aan bij de Nes, de jongste groep van Teylingereind: voor tieners van 12 tot en met 17 jaar. Terwijl de jongeren nog ingesloten zitten, bespreekt Julie met haar collega’s kort de dag voor. Twee willekeurige jongens beginnen met een UC’tje, ofwel een urinecontrole, om gebruik van verboden middelen op te sporen. Julie tilt een krat vol handdoeken naar de gang die aansluit op de woonkamer. Daar komen elf deuren op uit: elke groep op kort verblijf telt tien cellen – al spreken de medewerkers van kamers – plus één reserve. „Er staat er één leeg, maar die is vanavond vermoedelijk weer vol”, vertelt Julie. Ze klopt op een deur, opent het luikje op ooghoogte voor een snelle blik de kamer in en draait het slot open – en dat vier maal. Kort daarop sloft de eerste lichting slaperige jongens, gehuld in witte badjas, richting de douches. Mason heeft moeite met het ochtendritueel. „Je hoeft niet te schreeuwen”, moppert hij na het in zijn ogen iets te uitbundige ’goeiemorgen!’ van de groepsleiders. Een andere jongen geeft alle begeleiders een boks, de onbekende gast krijgt een hand. „Hij is zó goed opgevoed”, zegt Julies collega Denies trots. Feitelijk runnen de groepsleiders samen een huishouden. Ze maken eten klaar, brengen de jongens naar de interne school of afspraken en scheppen twee maal daags een luchtje met ze. Ook verdelen ze huishoudelijke taken, die de jongeren bij toerbeurt doen. ’Heftig’, krijgt Julie vaak te horen als ze vertelt wat voor werk ze doet. Maar zo ervaart ze het zelf niet. „Het kan echt gezellig zijn”, vertelt ze. De onderlinge dynamiek bepaalt de sfeer. „Als de jongens aardig met elkaar kunnen opschieten, dan gaat het goed. Is er een heel stoer of juist sociaal onhandig, kan dat problemen geven.”
Foute boel
Een groepsleider moet altijd waakzaam zijn. Julie laat zien dat ze over die vaardigheid beschikt als Devon net iets te lang bij de deur van Mitchell blijft hangen, voordat ze ingesloten worden. Resoluut stuurt Julie hem weg. Als alle deuren dicht zijn, roept ze haar collega’s bij elkaar. „Mitchell gaf wat aan Devon, ik zag dat hij het in zijn broek wegstopte”, zegt ze. Foute boel. Jongens mogen niets rechtstreeks aan een ander overhandigen. Beveiliging wordt gebeld, Devon krijgt de kans om af te geven wat hij heeft aangenomen. Zo niet, worden beide jongens gevisiteerd. Dat is een onaangenaam onderzoek: ze moeten uit de kleren en drie keer door de knieën. Zo wordt vastgesteld of iemand niets in z’n achterste heeft weggestopt. Mitchell gaat door het lint en maakt Julie en bewaker Frank uit voor alles wat niet mooi is. Julie haalt haar schouders op. „We volgen gewoon het protocol.” Wat haar wel dwars zit: Mitchell riep dat hij haar gaat snitchen. „Ik zou niet weten waar hij op doelt”, zegt ze. Ondertussen worden de twee kamers uitgekamd door drie man, elk met handschoentjes aan. Alles gaat door hun handen, ze halen zooltjes uit schoenen, draaien flesjes open en snuffelen aan de inhoud. In Mitchells kast treffen ze een natte handdoek aan. „Die leggen ze voor de deur zodat er geen rook onderdoor komt”, vertelt Frank. Roken mag uiteraard niet binnen – en is voor deze minderjarigen sowieso verboden. Verder wordt niets gevonden, ook het lichamelijk onderzoek levert niets op. De jongens houden vol dat ze een cd hebben uitgewisseld en kunnen het doosje met schijfje laten zien. Of de leiders het geloven, houden ze wijselijk in het midden. Maar omdat bewijs ontbreekt, blijft het hierbij.
Beschuldiging
Die middag komt Mitchell met de beschuldiging dat Julie ooit haar hand op zijn borst zou hebben gelegd. Dat soort klachten komt vaker voor, vertelt gedragswetenschapper Kitty, die langskomt om met de groepsleiders te praten over het incident. Er zijn gedragsregels voor fysiek contact, maar in de praktijk is de scheidslijn soms dun. „Soms is iets geen probleem, maar komen ze er bij gedoe alsnog mee op de proppen”, vertelt Kitty. Mitchell geeft aan dat hij veel aan zijn hoofd heeft en zich machteloos voelt. Hoewel de afdeling voor kort verblijf is – het streven is maximaal drie maanden – zit hij er al tien maanden. Julie besluit te ’herstellen’ met Mitchell: Teylingereind-jargon voor het samen uitpraten. Daarna is de lucht geklaard. Incidenten zijn er regelmatig in de JJI. Vechtpartijen tussen jongens onderling, maar ook bedreiging of uitschelden van personeel komt voor. Part of the job, vindt Julie. „Pas kreeg ik te horen: ’Ik sla je tanden eruit’. En ook ’kankerwijf’ krijg ik wel eens om mijn oren.” Ze haalt haar schouders op. „Je krijgt er een soort zeef voor.” Ingrijpender vond ze wat er pas bij het luchten gebeurde. Nadat een jongen een bal naar haar hoofd had geschopt, werd hij naar binnen begeleid. Anderen profiteerden van het verminderde toezicht door een groepsgenoot in elkaar te slaan. „Dat ging ineens heel snel en met veel bloed.” Bij de lunch lijkt alles weer rustig. Als iemand om de boter vraagt, zeilt een ander het pakje behulpzaam over tafel. Luuk krijgt commentaar omdat hij bij het pakken van zijn boterhammen ook ander brood in de zak aanraakt. Góór, oordelen zijn groepsgenoten met veel misbaar. Het is net een groot gezin met bovengemiddeld lawaaierige pubers. Op de vraag wie wil afwassen, wie de tafel schoonmaakt en wie veegt, melden zich direct vrijwilligers. Giovanni brengt het bestek terug naar het kantoor, waar het opgeborgen wordt. Julie telt het na en schrikt: er zijn twaalf messen in plaats van zestien. „We missen er vier”, roept ze gealarmeerd. Giovanni verdwijnt weer naar het keukentje en komt terug met de ontbrekende messen: die lagen ergens onder.
Doolhof
Een andere middag. Iedereen is naar school. Julie wil een mail tikken, maar daar is geen tijd voor. Er moet nog een was in de droger, iemand moet de kar met etenswaren inruimen, een ander moet Colin ophalen, die net een gesprek met zijn advocaat heeft gehad. Julie kiest voor dat laatste. Weer lopen we door het doolhof aan gangen, waar Julie feilloos de weg kent. „In mijn eerste twee weken heb ik alle gangen uit mijn hoofd geleerd”, legt ze uit. „Zo weet ik waar een snelle doorgang is, handig bij incidenten.” Julie brengt het bezoek naar de ingang, daarna halen we Colin op. Ze vraagt naar zijn zaak. Volgens de advocaat ziet het er goed uit, vertelt hij. Meestal weet Julie wel waarvan de jongens worden verdacht, met sommigen praat ze over hun delict. „Dat kunnen echt goede gesprekken zijn, dat ze vertellen waarom ze iets hebben gedaan. Vaak in kippentaal hoor, maar toch.” Vaak hebben ze het nodige meegemaakt, beseft Julie. Ze vertelt over de jongen die al in tal van instellingen had gezeten. „Hij vertrouwde niemand, had anderen aangevallen en ook zelfmoordpogingen gedaan. Inmiddels zit hij hier een maand of acht. Hij had veel moeite om te wennen, maar is nu blij dat hij hier zit.” Dat laatste ziet ze vaker gebeuren. „Jongens reageren heel verschillend op detentie. Sommigen worden gek in hun hoofd, anderen vinden eindelijk structuur en duidelijkheid.”
Verplicht op de kamer
Op een volgende dag tref ik alleen Madelon en Julie op de groep, hun collega is ziek. Maar twee is te weinig: het ministerie besloot in februari dat er minimaal drie begeleiders op een groep moeten staan. Zijn die er niet, dan draaien ze contra. Bij dit regime is de helft op de groep, de anderen verblijven verplicht op de kamer. „We hebben al zo vaak contra gedraaid!”, klaagt Randy. De leiders vertellen dat het op een andere groep nog erger is: in zeven dagen hebben zij dit al vier keer meegemaakt. Julie is druk aan het typen om het programma aan te passen. Wie gaat er wanneer luchten, wie eten er op de groep en wie op de kamer, wie recreëren er wanneer? „Je wilt iedereen hetzelfde aanbieden”, verklaart ze. Haar gepuzzel wordt steeds verstoord door telefoontjes. „De jongens hebben al drie kwartier gelucht vandaag, ze hoeven officieel nog maar een kwartier”, denkt ze hardop. Het regime brengt geen verlichting van de werkdruk. „Het wordt alleen maar drukker”, zegt Julie. Soms helpt een begeleider van een andere groep, bijvoorbeeld met het luchten. „Maar dan moet er later weer één van ons dáár inspringen.” Afgelopen zomer is het gezamenlijke ontbijt gesneuveld vanwege deze maatregel. Zonde, vindt Julie. „Dat is toch een moment dat je even kunt inchecken: hoe zitten ze erin vandaag? Sowieso heb je minder contact, doordat ze vaker op kamer zitten.”
Puzzel
Tijd om te sporten. Nadat Julie even fanatiek heeft mee gevoetbald, overlegt ze uitpuffend met haar collega’s wie de hamburgers voor die avond gaat bakken – en wanneer. Weer een puzzel gelegd. Dan is er gelukkig even pauze. „Eigenlijk loop je steeds achter de feiten aan”, vertelt ze, onderweg naar de binnentuin. Ze is blij dat ze morgen vrijgeroosterd is, na zes dagen werken. „Een dag maar, daarna moet ik er weer vier werken. Ik kán niet meer”, verzucht ze. Tijdens het avondeten komt het gesprek op het leven na detentie. Waar ze het meest naar verlangen? „Dat je ’s avonds de deur van je kamer opendoet, de trap afsluipt en dan in de koelkast kijkt wat voor eten er is”, droomt een jongen hardop. Die avond heeft Julie een bingo georganiseerd. Een collega brengt kaarten en een tas vol kleine prijsjes: shampoo, een pot noedels, een Twix en een Snickers en een gezichtsmaskertje. Colin en Ilyas bundelen hun krachten. Ze scheuren nummertjes van de ene kaart uit en leggen ze op de andere, zodat ze als eerste bingo hebben. Julie is onverbiddelijk. „Een liedje zingen, jongens”, zegt ze – want dat moet bij een valse bingo. Zonder schroom schallen ze Jij en Ik door de ruimte. Terwijl steeds meer jongens bingo hebben, wordt Jaïr, met zijn veertien jaar de benjamin van de groep, steeds fanatieker. Julie zorgt er handig voor dat het laatste prijsje voor hem is: het maskertje. Hij glundert. „Heb ik morgen een babyface!” En daarna: „Nou ja, ik heb al een babyface eigenlijk.” Julie ziet hoe de jongens genieten van dit soort dingen. „Vaak hebben ze aandacht nodig. Er zit wel een hart in. Buiten zijn ze misschien ’de man’, maar ondertussen zijn het echt nog kinderen. Ik hoop dat ik ze verder kan helpen.”
Nieuweling
Donderdagavond, tegen negenen. De dienst zit er bijna op, want ’s nachts is er geen leiding op de groep: alleen bewaking in het pand. Maar dan brengen beveiligers om 20.55 nog een nieuweling binnen: de vijftienjarige Shane. Madelon en Julie weten van niets. Ze hebben een mail gemist, blijkt. „Als je met een man minder staat, mis je toch een paar ogen”, constateren ze. Ze installeren Shane en wachten op de portotest van beveiliging. „De Nes: hoeveel jongens zijn er in- en overgesloten?”, klinkt het krakerig. Als alle groepen zijn geweest, wordt afgesloten met: „Fijne avonddienst en veilig thuis.” Julie pakt haar spullen. De dag zit erop.
Naar school
Jongeren simpelweg vastzetten is niet de bestaansreden van Forensisch Centrum Teylingereind. Het streven is dat ze na hun detentie een beter leven kunnen opbouwen. School en behandeling bereiden ze voor op de buitenwereld. Donderdagochtend, negen uur. Het is nog stil op de vide van Teylingereind, waar alle kortverblijfgroepen op uitkomen. Stilte voor de storm. Straks begint de schoolgang, die haast iets wegheeft van een choreografie: groep voor groep vertrekken de jongens naar de lessen. Met Marisja Groen, directeur van De Burcht, de interne school van Teylingereind, wacht ik op wat komen gaat. Enkele groepsleiders leunen op het hekje in het midden, dat uitzicht geeft op de benedenverdieping. Ook daar staan medewerkers te wachten: hun jongens staan al in het halletje van hun groep. Wie als eerste compleet is, mag als eerste lopen – een vaste route om de balustrade, de trap op, waar bovenaan twee beveiligers wachten bij de ingang van De Burcht. Pas als het hele stel door het beveiligingspoortje en de deur is, kan de volgende groep op weg. Het idee is dat ze elkaar niet tegenkomen op de gang, vertelt Marisja. „Als er spanningen zijn, heeft iemand zomaar een vuist in zijn gezicht. Maar anderzijds: ze komen elkaar in de klas toch weer tegen. En er gaat veel tijd van het lesuur af.” De Lier vertrekt als laatste groep. Deze jongeren hebben speciale zorg nodig, bijvoorbeeld vanwege autisme of andere problematiek. Zij volgen onderwijs met de eigen groep, terwijl andere leerlingen bij verschillende lokalen worden afgezet.
Boksen uitgewisseld
Veel passerende jongens maken contact met de schooldirecteur of een groepsleider: handen worden gegeven, boksen uitgewisseld en de ’goedemorgens’ zijn niet van de lucht. Liam laat zijn groet vergezeld gaan van een klacht: koken, zijn favoriete les, valt alwéér uit. „Ik zet de schoolinspectie in”, bromt hij op weinig dreigende toon, terwijl hij de trap oploopt. Marisja weet van het probleem. „In theorie is er één docent op zeven jongeren, maar soms zijn er voor de veiligheid twee docenten nodig, zoals bij koken.” Daar werken ze immers met messen. Die tweede docent hoeft van haar geen verstand te hebben van koken. „Sommige vakdocenten vinden dat wél van belang, dat maakt het moeilijk om mensen te vinden. Voor mij gaat het erom dat je extra ogen hebt en kunt handelen als er iets gebeurt.” In februari is ze begonnen als directeur op De Burcht. Toen ze de vacature zag, twijfelde ze geen moment. „Mijn hart ligt bij jongeren die een extra kans nodig hebben.” Ze kende Teylingereind wel: ze passeerde de JJI dagelijks op weg van Lisse naar Den Haag, waar ze als adjunct-directeur werkte op een school in de Schilderswijk.
Uitval van lessen
Marisja merkte al snel dat ze een behoorlijke klus te klaren had. „Het was alsof het onderwijs stilstond”, vertelt ze. „Alsof het al fijn was als ze er waren. Door uitval van lessen maakten ze niet voldoende uren.” Het rooster is behoorlijk verbeterd, blijkt tijdens een rondgang langs de lokalen. „Het gaat veel beter dan vorig jaar”, beaamt Colin vanuit de fitnessruimte. Daar traint een deel van de klas de spieren, terwijl anderen in de zaal ernaast met een bal bezig zijn. Het leukste vak voor Colin? „Verzorging”, klinkt het zonder aarzelen. In het technieklokaal werken jongens aan een schets op een houten plankje, die ze later gaan inbranden. Een paar deuren verder volgt Sam (21) een les burgerschap. In de jeugdgevangenis heeft hij de hulp gehad waar hij vroeger te lang op heeft moeten wachten. „Al liep ik ook wel eens weg voor hulp”, geeft hij toe. „Maar nu ben ik druk bezig met mezelf.” Zo heeft hij ontdekt dat zijn hoofd soms te vol loopt, maar dat sporten helpt. Op school doet hij zijn best, al vindt het lastig omdat hij slecht kan leren. „Dat is bewezen”, vertelt hij. Marisja schudt gedecideerd haar hoofd: „Je bent niet wat anderen zeggen hoor!”
Tekenen
Verder door het gebouw. Een groep is aan het tekenen. Ook Liam, die eerder klaagde over de uitgevallen kookles. Marisja zoekt hem op. „Je hebt gelijk dat het te vaak niet doorgaat.” Hij zucht. „Misschien moet ik maar overstappen naar verzorging. Dat gaat wél altijd door.” Al heeft hij ook een alternatieve oplossing: „Mijn oom kan goed koken.” Marisja lacht. „Als hij een VOG (verklaring omtrent gedrag) kan overleggen en antecedentenonderzoek wil laten doen, is hij welkom.” Een jongen met een vlassig baardje vindt dat zijn groep voorrang zou moeten krijgen bij de lessen. „Wij zijn jongens met stoornissen”, brengt hij naar voren. Te vaak zitten ze op kamer, is zijn idee. „Daar moet je de dingen zelf uitzoeken. Ze maken ons erger dan we waren.” Het klopt dat de jongens meer tijd doorbrengen op de cel. Als er geen drie man personeel is, kan het dagprogramma worden ingekort. „Daar hebben de jongens last van, op kamer zitten”, merkt Marisja. „Na de zomer waren ze helemaal blij toen de lessen weer begonnen. We zijn misschien wel de enige school waar ze graag heen gaan.” Ze beseft dat jongens vaak veel hebben meegemaakt. „Niet om goed te praten wat ze hebben gedaan, maar ze hebben allemaal hun verhaal. Soms hebben ze in twaalf pleeggezinnen gezeten. Hoe succesvol is je start dan? Het is onze taak te kijken naar de toekomst. Het zijn jongeren, hun hersenen zijn nog in ontwikkeling. Hoe kun je iemand stevigheid geven? Ik hoop dat we ze kunnen helpen om betere keuzes te maken.” Onlangs kwam een man die in Teylingereind had gezeten vertellen over zijn ervaringen. „Zijn advies: minder lief zijn voor die jongens. Toen we vroegen waarom, zei hij: ’Zodra je buiten komt, kotst iedereen je weer uit.’ Dat is toch erg? Moeten we in de echte wereld niet juist wat liever zijn voor elkaar?”
Passievol
Anders dan Teylingereind heeft De Burcht geen personeelstekort. Marisja: „Veel mensen willen hier heel bewust werken. Onze docenten zijn passievol en betrokken.” Een van hen ,Luana komt de klas halen voor de les Engels. Spontaan schakelen de leerlingen over naar die taal: „She is good!” Ze glimlacht warm en antwoordt: „They are amazing.” Luana begon in januari 2023. „Er waren veel collega’s ziek. Het leek meer op dagbesteding dan op school. De jongens deden niks, wilden niks. Ik stelde een klas een keer de vraag: waar ben je trots op? Ze konden niets bedenken!” Voor het team was het aanleiding om actie te ondernemen. „We hebben examentraining gegeven en verschillende jongens hebben een diploma gehaald.” De trots klinkt door in haar stem. Samen met de ouders hebben ze de diploma-uitreiking gevierd, vertelt Marisja. „De docenten speelden op djembés toen de jongens binnenkwamen. Supergaaf, ik had kippenvel tot aan mijn kruin.” Wanneer Luana naar haar eigen lokaal gaat, volgen de leerlingen haar braaf. Een jongen die zich weinig heeft geroerd, steekt zijn hand uit en zegt ernstig: „Kunt u opschrijven dat, ook al zitten we vast, we best wel goede jongens zijn?”
’De stap naar buiten is soms best groot’
Aan het eind van hun detentie zetten jongeren op lang verblijf geleidelijk weer stappen naar de buitenwereld. Ook werk of een stage buiten de muren kan daarbij horen. Individueel trajectbegeleiders helpen jongeren zich voor te bereiden op de maatschappij. „Het begint met een rondje lopen of een boodschap doen, daarna volgt begeleid verlof. Een volgende stap kan werk of een opleiding zijn. Maar daar moet een jongere wel aan toe zijn”, zegt Cees, lange tijd teamleider van de afdeling individuele trajectbegeleiding. De stap naar buiten kan groot zijn, merkt hij. „Er zijn veel jongens met een licht verstandelijke beperking, voor wie de buitenwereld best gecompliceerd is. Hier is alles overzichtelijk: ze kennen de begeleiders en de regels. Soms gaan ze dingen doen waardoor ze die stap niet hoeven maken, bijvoorbeeld te laat terugkomen van verlof.” Soms is een lange adem nodig, vertelt trajectbegeleider Maudy. „Als een jongen dan goed uitstroomt met werk, of met wat begeleiding zelfstandig woont, dan zijn we echt trots.”
Als je binnen zit, is het alsof de tijd stilstaat’
Begin 2022 zat Devante Pinas (19) tweeënhalve maand in Teylingereind. Nadat hij vrij kwam, was het of zijn leven opnieuw begon. Hij startte met een opleiding en stortte zich op de muziek. Devante groeide op in Amsterdam Zuidoost, als oudste zoon van een alleenstaande moeder. „Ik deed boodschappen zodat mama kon koken, hielp mijn drie broertjes verzorgen. Zo werd ik snel volwassen.” Op zijn zeventiende ging het mis. Wat hij heeft gedaan, houdt Devante liever voor zichzelf. „Ik wilde financieel een steentje bijdragen en zag dat het op die manier snel ging. Ook al was het fout.” Zo belandde hij begin 2022 in Teylingereind. „Ik besefte niet meteen dat ik vastzat. Ik was vaak op mijn kamer, las veel, wou niets te maken hebben met de groep. Toen ik er op de pro-formazitting negentig dagen bij kreeg, viel het kwartje. Dit is serieus, dacht ik. Toen heb ik een plan van aanpak gemaakt, zodat ik weer verder kon.”
Routine
Hij wende aan de routine in de JJI. „Ik ging naar school en sportte veel. Een sportbegeleider kwam me vaak halen, dan kon ik even aan mijn spieren werken. Dat gaf me rust, net als muziek.” Met één groepsleider had hij een klik. „We hadden regelmatig gesprekken. Ook ging ik vaak met haar koken voor de groep. Zij vond dat er meer in mij zat – veel begeleiders trouwens. Ik kreeg vaak te horen dat ik een slimme jongen ben, die zich dom gedraagt.” Tweeënhalve maand bracht hij door in Teylingereind, al voelde het veel langer. „Als je binnen zit, is het alsof de tijd stilstaat. Maar het gaf ook rust. Je leert veel, krijgt meer verantwoordelijkheid. Je hebt te maken met confrontaties: met de groep, maar ook met jezelf. Het was zwaar om te voelen dat ik had gefaald.” Het lastigste vond hij dat hij weinig contact had met zijn familie. Al had hij ergens ook liever dat ze niet op bezoek kwamen. „Ik wilde niet dat ze me zo zagen. Niet dat ik me schaamde, maar het is niet leuk om je kind zo te zien, tussen al die gedetineerden.”
Muziek
Het moment dat hij de poort uitliep, vergeet Devante niet meer. „Het voelde alsof mijn leven opnieuw begon.” Nu woont hij weer thuis, volgt hij een opleiding en werkt hij in een autowasserij. Maar het liefst is hij bezig met muziek, onder de artiestennaam De1ste. Sinds zijn vijftiende zit hij bij het label Regalness, dat voelt als zijn familie. Zijn teksten gaan vooral over hemzelf. „Eerst wou ik een statement maken voor mensen die zich niet gehoord voelen. De jongens uit mijn buurt. Maar toen dacht ik: wie gaat er dan een stem voor mij zijn?” Eén lied schreef hij speciaal voor zijn moeder. Een lieve, zachtaardige vrouw, met wie hij een goede band heeft. „Ik ben best koppig, ga het liefst mijn eigen weg. Zij is bang dat het misgaat als ze mij uit het oog verliest. Om haar gerust te stellen, heb ik dat lied geschreven.” Dit jaar staat er veel te gebeuren, zoals optredens in het Bimhuis en in Paradiso – een gezamenlijk project met meerdere ex-gedetineerden. Met producent Wenner Regales werkt hij aan een EP en een documentaire. Ook gaat Devante workshops geven op scholen. Vol zelfvertrouwen zegt hij: „Ik sta op het punt de wereld wakker te schudden. Te laten zien wie de koning is in de rap.”
Lees hier het artikel op de site van het Leidsch Dagblad